Kolen zoals boerenkool, spruiten, groene, witte, rode kolen, bloemkool en broccoli zijn winterharde groenten die al duizenden jaren in Europa gekweekt en verder veredeld worden. Hoewel nauwelijks meer herkenbaar als zodanig zijn ze allemaal gekweekt uit wilde kool en/of zeekool. Kelten en Turken begonnen daar al 5000 jaar geleden mee. Kolen zijn tweejarige planten. Het eerste jaar of seizoen maken ze een bladrozet. Daarmee drukken ze ernaast groeiende concurrenten weg. Vanuit dat bladrozet groeien ze daarna met de opgedane extra energie omhoog tot 2 meter oog en 1x1m breed. Ze zijn ook daglengte gevoelig. In maart gezaaide boerenkool bloeit na 2-3 maanden. Vanaf 21 juni gezaaid geeft grote planten die in mei na de winter bloeien. Van veel koolsoorten eten we die jonge bladeren, zoals bij boerenkool. Bij witte, groen en rode kool eten we de enorme bladknop in dat rozet.

Bijzonder

Kolen zijn winterhard omdat hun wilde voorouders in deze regio groeien en het vermogen hebben om antivries aan te maken om vorstschade tegen te gaan. Dat antivries maken kolen in de vorm van suikers. Daarom wordt boerenkool pas na de eerst nachtvorst gegeten: dan zit er gewoon een zachtere zoete smaak aan. Om in september geoogste boerenkool in de vriezer te doen helpt dus niet, want de plant heeft een paar dagen nodig om die suikers aan te maken als hij de koude voelt aankomen. Bij spruiten is die zoete smaak nog sterker. Als je ze in de winter klaarmaakt net na het oogsten zijn ze echt zoet. Terwijl de bittere smaak die veel kinderen tegenstaat bij spruiten ontstaat doordat ze in de herfst machinaal geoogst worden en dan ’geconditioneerd’ worden opgeslagen. Tijdens die opslag worden die suikers gaande weg opgesoupeerd. Kolen bevatten een stof die preventief werkt tegen kanker.

Waar

Wilde kool kont oorspronkelijk uit zuid en west Europa in kalkrijke gebieden. Zeekool groeit langs de kust. Veredelde koolsoorten groeien overal op akkers en in groentetuinen.