De naam aronskelk dankt de plant aan de bloemknots, die deed denken
aan de staf van de Joodse hogepriester Aäron (foto). Die van de gevlekte
aronskelk is paars of grijs; die van Italiaanse aronskelk geel. Als de
vrouwelijke bloemen rijp zijn voor bestuiving, geeft de bloem een sterke
geur af van gegiste vruchten en rottend vlees, die vliegen aantrekt. Die
vinden geen houvast op het spiegelgladde schutblad en storten neer in de
diepte van de bloem. Ter hoogte van de insnoering bevinden zich
stamperharen, die naar beneden wijzen. Onder dit hekwerk bevinden de
mannelijke (meeldraad-) bloemen. Daaronder de zitten de vrouwelijke
(stamper-) bloemen. De insecten vallen wel door het hekwerk naar
beneden maar ze kunnen niet uit de zak ontsnappen. De wand van de
ketel is door olie ook te glad om omhoog te klimmen. De insecten lopen
heel druk rond en hun hele lichaam raakt besmeurd. De 2e bloeidag gaan
de helmknoppen open en stuifmeel daalt neer op de kleverige vliegjes.
Kort daarop verschrompelt het ‘hekwerk’. Ook is de wand van de schede
minder glad dan in het begin. Vol met stuifmeel verlaten ze de bloem. Als
de vliegjes verdwenen zijn, buigt het spitse schutblad zich over de
bloemkamer en is dit tegen regen beschermd. De vliegjes, niets wijzer
geworden, vliegen dadelijk naar een 2e aronskelk en bevruchten daar de
stampers met het stuifmeel dat ze van de vorige bloem meebrachten.
Doordat de vrouwelijke bloem bevrucht wordt voordat de mannelijke
bloem het stuifmeel prijsgeeft vindt er altijd kruisbestuiving plaats.
Opmerkelijk is dat de bloemknots een aanzienlijke hoeveelheid warmte
produceert. De temperatuur kan tijdens deze verhitting wel oplopen tot 15
°C boven de omgevingstemperatuur. Dit is met de hand te voelen.

Waar

Aronskelken zijn vrij algemeen in tuinen en bosplantsoen op vochtige, vrij
voedselrijke grond. De gevlekte aronskelk is inheemse en de Italiaanse
aronskelk komt uit het Middellandse zeegebied en is hier ingeburgerd als
stinsenplant.