Een gewone pad is wordt 6 – 13 cm lang, met uitschieters tot 15 centimeter. Het mannetje is bijna de helft kleiner dan het vrouwtje. De gewone pad kruipt meer dan dat hij springt.
Zijn oog heeft een goudbronzen kleur met een horizontale spleetvormige pupil. De
gewone pad kan van de rugstreeppad worden onderscheiden door de rugstreep, en het
hele snelle kruipen in korte sprintjes van de laatste soort. Alleen voor de voortplanting zijn
padden van water afhankelijk en in het voortplantingsseizoen (maart-april) gaan ze op
zoek naar water en leggen daarbij soms grote afstanden af.
Bij zacht, vochtig weer of tijdens een regenbui verloopt de paddentrek massaal.
De eieren worden onmiddellijk na het afzetten bevrucht door het mannetje. Padden zetten
geen dril af, maar eisnoeren die soms wel drie meter lang zijn en 2000 tot 6000 eitjes
bevatten. De eitjes liggen naast elkaar in een dubbele streng. Tijdens het afzetten windt
het vrouwtje de eisnoeren rond allerlei waterplanten. Net als volwassen padden bevatten
de eitjes en de larven een gif dat verhindert dat ze door roofdieren gegrepen worden. Na
het afzetten van de eitjes verlaten de wijfjes onmiddellijk de voortplantingsplaats. De
mannetjes doen dit pas enkele weken later.
Na ongeveer een week komen de larven uit. Die worden maximaal 3,5 cm lang. Na 2 tot 3
maanden (in juni-juli) vindt de gedaanteverwisseling plaats. Dan verlaten de kleine padjes
het water; ze zijn dan ongeveer 1-1,5 cm lang.
Bijzonder
Padden worden in de natuur gemiddeld een jaar of 6 oud. Ze zijn na 3 – 4 jaar
geslachtsrijp. Maximaal kunnen padden wel enkele tientallen jaren oud worden.
Achter ieder oog zit een opvallend dikke gifklier, maar het gif van deze soort is hooguit
licht irriterend voor onze huid. Het hanteren van de gewone pad is voor mensen niet
gevaarlijk, maar het is raadzaam daarna de handen te wassen en niet in de ogen te
wrijven. Door het gif zijn de padden en hun larven niet erg geliefd als prooi. De pad kan
zich daarom als een van de weinige amfibieën ook voortplanten in visrijke wateren.
Padden zijn heftige minnaars. In de trekperiode is de paringsdrang bijzonder groot. Als
een mannetje al tijdens de trek een vrouwtje ontmoet, omklemt hij haar achter de oksels
(de zogenaamde amplexushouding, zie foto) en laat zich door het dikwijls opvallend
grotere vrouwtje naar het water vervoeren. De paargreep kan zo stevig zijn, dat er
littekens overblijven bij het wijfje.
Waar
De gewone pad komt in 4 ondersoorten voor in Europa en rond de Middellandse Zee. In
veel gebieden is het de meest algemene soort amfibie, maar door zijn verborgen
levenswijze zie je ze zelden. Een pad houdt zich overdag vooral schuil onder stenen en
wordt pas in de schemering actief.
Tijdens de trek vinden veel padden de dood als verkeersslachtoffers. Graag worden wij op
de hoogte gesteld van trekroutes in de Haarlemmermeer waar hulp of voorzieningen het
leven van veel padden kunnen redden.
Voorkomen: algemeen
Status: niet beschermd