De zandhagedis kwam vroeger algemeen voor in de Hollandse duingebieden, op enkele eilanden en in andere heidegebieden, maar is sterk achteruitgegaan als
gevolg van de vergrassing (door stikstof uit de lucht). De warme zomers van de
afgelopen tijd en beheersmaatregelen om duinen en heide te laten stuiven hebben
voor enig herstel gezorgd.
Een volwassen hagedis kan twintig centimeter lang
worden en leeft van insecten. Zandhagedissen hebben kaal zand nodig om hun
eieren in af te zetten. Als het vrouwtje de eieren in een zelf gegraven holletje heeft
gelegd, worden ze verder door de zon uitgebroed. De zandhagedis houdt een
winterslaap en doet dit bij voorkeur in een verlaten muizenhol.
Zandhagedissen leven
solitair of als paartje. De mannetjes zijn groen van kleur en hebben een territorium
waarin wel meerdere vrouwtjes kunnen voorkomen. Vrouwtjes en jongen zijn bruin.
De soort staat als kwetsbare soort op de Rode Lijst. Hij heeft een sterk afwisselend
terrein nodig: zonnige, open plekken om op te warmen en schaduw om een teveel
aan warmte weer kwijt te kunnen raken; een hoge soortenrijkdom aan planten levert
veel verschillende insecten om te eten en dicht struikgewas dient als schuilplaats
voor vijanden (fazanten, vossen, meeuwen, roofvogels)
Waar
In de Haarlemmermeer is een populatie ontstaan op de zandheuvels rond de
Toolensburgse plas. Hoe groot deze populatie is, is niet bekend.
Bijzonder
De manier waarop ontdekt is, dat er ook in de Haarlemmermeer, met al zijn klei, ook
zandhagedissen voorkomen is vrij bijzonder. Tot twee maal toe werd door de
beheerder van de Torenvalknestkasten die in de buurt van de Toolenburgse plas
hangen, geconstateerd dat de torenvalkouders met een vreemde prooi aan kwamen
vliegen. In beide gevallen kon de hagedis in de kast ontfutselt worden aan de jongen.
In een geval was de hagedis al half opgegeten. In het tweede geval bleek het een
gaaf vrouwtje te zijn, dat zelfs nog eieren in haar buik had. Hoewel geprobeerd is de
eieren kunstmatig uit te broeden is dit helaas niet gelukt.