De (wilde)appelboom is een inheemse soort. Veel veredelde appelrassen zijn geënt op wilde appelbomen. Die vinden het natuurlijk niet leuk dat zij hun eigen vruchten niet mogen maken dus als je niet oppast neemt de wilde onderstam het over van de ent. De veredelde appel is meestal van een andere Aziatische soort afgeleid. De ‘normale’ appelboom is een hoogstamboom van 10-12 m hoog. Omdat oogsten met een ladder lastig is, worden er zwakkere halfstam- en laagstam onderstammen gekweekt die bomen opleveren van 6×6 en 2-3 m. Appelbloesem is wit met rose (foto).
Bijzonder
Uit een appelpit kan ook een appelboom groeien maar meestal levert dat een kleinere zuurdere appel op. Slechts af en toe levert zo’n pit door genetisch variatie een lekkere soort. Zo zijn we aan honderden variëteiten gekomen. Om zo’n lekkere variëteit te vermenigvuldigen met behoud van de gewenste kwaliteit wordt de entmethode toegepast: een klein takje met knop van die variëteit wordt onder de schors van een wilde appelboom geplaatst die daartoe op de stam afgezaagd wordt. Zo kun je uit 1 boom duizenden nieuwe bomen opkweken in veel minder tijd. Omdat dat een vegetatieve vermeerderingsmethode is, zitten daar op termijn wel risico’s aan met de ontwikkeling van ziektes en parasieten. Behalve op smaak wordt er ook geselecteerd op oogsttijd. Zo zijn er zomerappels die al in juli appels hebben en late appels zoals de sterappel. De zomerappels zijn nu al bijna uitgebloeid en de sterappelbomen lijken nog steeds in winterrust.
Waar
Echte wilde appelbomen komen nog spaarzaam voor op de Veluwe en van Noord Limburg tot Drenthe. Toch kun je de wilde appel nog overal tegenkomen als onderstammen. Dus als er aan de voet van een appelboom een scheut gaat groeien is dat meestal de wilde appel. Net als een appelboom uit een pit maar dat noem je dan een verwilderde appel. Zo’n appelboom staat in het stenenveld langs het fietspad in de wijk Bornholm.