Tijdens een rondleiding op het insectenpad met een schoolklas in het mooie
weekend van 28-31 augustus, zagen we naast tientallen Icarusblauwtjes en andere
bekende vlinders ook 4 mooie onbekende oranje vlindertjes. Nader onderzoek
leerde, dat het ging om de kleine vuurvlinder. Deze heeft als waardplant (waar zijn
rupsen van eten) schapenzuring en veldzuring. In de voorjaarsgeneratie (mei t/m
juni) zetten de wijfjes de eieren af op schapenzuring en soms op veldzuring in hoge
vegetatie. De wijfjes van de 2e generatie (juli t/m oktober) gebruiken kleine planten
van schapenzuring in vrij korte, schrale vegetatie. De eiafzet gebeurt alleen bij volle
zonneschijn aan de onderkant van het blad. Zodra een wolk schaduw geeft, wordt de
eiafzet gestaakt. De rupsen eten alleen van de onderzijde van het blad . Van de
bovenzijde van het blad zijn de vraatsporen als kleine venstertjes te zien. Om te
overwinteren, spint de rups een zijden kussentje op de stengel of een blad, dat ze af
en toe verlaat om zich, tijdens perioden met zachtere temperaturen, te voeden. De
volgroeide rups verlaat de waardplant om te verpoppen in de strooisellaag of op een
dood blad. Daarom is maaien van korte vegetatie funest voor het handhaven van een
populatie van de Kleine vuurvlinder.
Bijzonder
In de Haarlemmermeer werd deze soort maar heel af en toe waargenomen. Het gaat
dan waarschijnlijk meestal om exemplaren die door de overheersende ZW wind uit
de duinen is ‘overgewaaid’. Het feit dat er op het insectenpad (aan de ‘duinkant’ van
het Haarlemmermeerse Bos) 4 exemplaren zijn waargenomen zou er op kunnen
wijzen dat een aantal ‘overgewaaide exemplaren’ ook bij ons levensmogelijkheden
hebben gevonden. De schrale bermen van de N201 ter plaatse en het inrichten van
natuurstroken langs de IJtocht en bij het insectenpad, zouden hier mede debet aan
kunnen zijn.
Waar
De kleine vuurvlinder is een vrij algemene standvlinder die verspreid over het hele
land voorkomt, maar meestal niet in grote aantallen. Op de verspreidingskaart van de
Vlinderstichting staan er voor deze vlinder in alle poldergebieden met vette kleigrond
grote witte vlekken en zo ook in de Haarlemmermeer. De soort heeft namelijk
een voorkeur voor vrij open en meestal droge gebieden, zoals schrale plekken op de
zandgronden in graslanden, heidevelden, kapvlakten, duinen, braakliggende
gronden, tuinen en bermen.