De herfst is weer in het land met volop regen. De zorgen over droogte maken weer plaats voor zorgen over teveel water. Wie zich over de hoeveelheid regen geen zorgen maken, zijn de paddenstoelen die overal in grote getalen verschijnen. Dat komt omdat het nu nog warm is en het vocht helpt bij de vertering van alle biomassa die zich in de zomer heeft opgehoopt. Die biomassa wordt door paddenstoelen weer afgebroken zodat de mineralen voor het volgende groeiseizoen beschikbaar komen. Eén van de meest bekende paddenstoelensoorten is de champignon. In het wild komen er echter tientallen soorten champignons voor: reuzen- champignons, anijschampignons, weidechampignons, toverchampignons, parel- en schubbige champignons, gordel- en karbolchampignons en ga zomaar door. Ze zijn allemaal eetbaar en goed herkenbaar aan het feit dat ze donkere sporen onder de witte hoed hebben. Het enige risico van het eten van wilde champignons is dat ze de neiging hebben om allerlei stoffen zoals zware metalen maar ook verontreinigingen op te nemen. Dat geldt ook voor de straatchampignon die ik in grote hoeveelheden aantrof deze week.
Bijzonder
De straatchampignon onderscheidt zich van de gekweekte en de weide- champignon doordat hij 2 ringen om de steel heeft en een opkrullende hoedrand. Verder groeit hij graag vlak langs wegen waardoor hij auto vervuiling en hondenplas opneemt. Daarom wordt het meestal afgeraden om hem te consumeren. Ik vond er echter honderden in bosjes ver van een weg zodat ik er wel een maaltje van heb meegenomen. Ook kenmerkend is dat ze zich van onder de grond omhoog drukken en er daarom vaak resten aarde op de hoed blijven liggen. Die moest ik er eerst afspoelen.
Waar
De straatchampignon komt voor in heel Nederland en Europa en groeit graag op omgewoelde en verstoorde aarde en daarom vaak langs wegen.