Vandaag het vervolg van de melding van een aantal maretakplanten op
populier en wilg in de Groene Weelde. Maretakzaden worden door de
vogelmaag niet verteerd en hechten zich, ingepakt in uitwerpselen, in de
bastgleuven van bomen. Deze uitwerpselen dienen als meststof. Vanuit
het zaadje ontwikkelt zich een stengeltje dat zich naar de tak buigt. Daar
ontstaat er een zuignap van waaruit boorwortels de boom in groeien. Per
groeiseizoen per tak vormt een maretak 2 v-vormig uitstaande loten die
elk slechts één paar blaadjes hebben. Het duurt dus jarenlang voor de
maretak enige omvang bereikt. De plant kan 70 jaar oud worden en is dan
1 m. groot. Massaal door maretakken gekoloniseerde bomen kunnen ten
onder gaan, maar dat gebeurt relatief weinig. Uniek is dat de maretak als
enige plant geen verschil maakt tussen boven en onder. Alle planten
groeien vanuit de grond omhoog, maar de maretak groeit in een bol. Ook
rust hij (tussen het blad van zijn gastheer) in zomer en herfst, groeit
alleen in het voorjaar en bloeit in de winter. Het sap van de bessen plakt
zo sterk, dat het vroeger gebruikt werd als lijm om zangvogeltjes te
vangen. Voor de Druïden, de Keltische priesters van de oude Galliërs en
Brittanniërs, was niets zo heilig als een maretak die op een eik groeide.
Hij moest eerbiedig met een gouden mes gesneden worden. Maretak of
mistletoe is voor de Engelse kerst het symbool voor vriendschap, liefde,
geluk en een lang leven. Uit de maretak wordt een geneesmiddel tegen
kanker bereid, dat (volgens de fenomologie) logisch volgt uit de
kwaliteiten van de plant: de plant groeit extreem langzaam (effectief
tegen celwoekering) en de plant is jaarrond vitaal (effect op
immunologisch systeem).
Waar
In zijn jeugd groeit de maretak, zoals vele epifyten (b.v. korstmossen)
traag. Hij heeft voor goede groei een bepaald microklimaat nodig: mist,
veel regen en ochtenddauw tijdens de zomer. En kalk in de grond. Er zijn
3 soorten maretakken: op loofbomen, sparren en dennen.