Het voorjaar met temperaturen rond de 20 graden brengt heel wat nieuw leven op gang. Het oppervlaktewater is nog flink koud maar ook daar zag ik deze week al activiteit. Niet alleen van vissen maar ook van insecten. Je zou zeggen dat insecten liever wat hogere temperaturen hadden. Dat geldt bv voor libellen. Maar ik doel hierbij op de eerste schaatsenrijders. Schaatsenrijders zijn insecten die over het oppervlak van water kunnen lopen. Dat doen ze heel rap met snelheden tot wel 1,5 m per seconde. Ze vangen daar kleine insecten die in en op het water vallen. Er zijn een zestal soorten in Nederland.
Bijzonder
Schaatsenrijders hebben 4 hele lange breed uiteenslaande poten. Het zijn insecten dus ze zouden er 6 moeten hebben en dat klopt ook. De voorste twee poten hebben zich ontwikkeld tot een paar tangachtige korte grijppoten (foto). De voorste lange poten gebruiken ze om zich mee voort te bewegen en de achterste 2 om mee te sturen. Dat schaatsenrijders op het wateroppervlak kunnen lopen komt omdat ze gebruik maken van de oppervlaktespanning. Hun poten zijn lang en breed en bedekt met minuscule haartjes met een wasachtige waterafstotende substantie waarmee ze net voldoende draagvlak hebben om niet weg te zinken. Als je met bv zeepsop of chemicaliën de oppervlaktespanning reduceert zakken ze wel reddeloos weg. Schaatsenrijders hebben ook vleugels. Hun voortbeweging is een combi van roeiachtige schaatsbewegingen, sprongetjes en korte vluchtjes. Ze kunnen zich ook op land redden bv om zich in de winter schuil te houden. Naast (poel)schaatsenrijders zijn ook er nog een paar insectensoorten die op water kunnen lopen: vijverlopers en beeklopers en ook zilverkleurige schrijvertjes. Deze laatste soort heeft echt schoon water nodig en krioelt daar in cirkeltjes rond. Met de staat van het oppervlaktewater is deze soort sterk achteruit gegaan.
Waar
Schaatsenrijders zijn zeer algemeen in alle zoet oppervlaktewater dat redelijk schoon is.