In de natuur wordt elke plekje waar maar een mogelijkheid voor denkbaar is, ingenomen door een vorm van leven. Bossen, weiden en moerassen kennen we allemaal. Die nemen hun ruimte en vallen op. De meeste plantengroei vindt plaats tussen maart en november. Dan domineren snel groeiende soorten die andere soorten overwoekeren tenzij de grond heel arm is want dan krijgen vaak bijzondere soorten een kans. In de winter lijkt er weinig te gebeuren maar niets is minder waar. De winter is de tijd dat de dominante plantengroei wegvalt en dan krijgen mossen en korstmossen een kans. Mossen kunnen centimeters of decimeters lang worden en vergeleken daarmee zijn kostmossen dwergen. Mossen en korstmossen groeien door onder zeer koude omstandigheden en korstmossen hebben nog een andere eigenschap: zij zijn pioniersoorten op totaal kale plekken zoals stenen en boomschors. Ook op die schijnbaar kale plekken zijn er talloze groeifactoren: nat, droog, basisch, zuur en ruw of glad oppervlak en schone of vuile lucht met diverse soorten stoffen. Korstmossen kunnen op kale grond groeien zonder wortels omdat ze bestaan uit een symbiose van schimmels en algen. Algen maken voedingsstoffen uit de lucht en de schimmel zorgt voor de hechting en de bescherming.
Bijzonder
Een heel mooi korstmos op stenen en boomstammen is het groot dooiermos. Het bestaat uit grijze of gele lobben met in het midden knalgele of knaloranje sporenvormende schotels tot 2 cm groot. Zoals vele korstmossen is het groot dooiermos een indicator voor bepaalde stoffen. Deze soort gedijt goed op plekken met hoge stikstofgehaltes… en die hebben we genoeg tegenwoordig. Daarom neemt het groot dooiermos tegenwoordig sterk toe. Vroeger werd dit mos gebruikt om mee te verven. Niet geel maar rood want dit mos bevat een stof die met sterke bases (loog)een bloedrode kleurstof vormt.
Waar
Groot dooiermos is base minnend. Het groeit graag op stenen en schors die basisch zijn of kalk afgeven en dat zijn de meeste stenen, bruggen en niet druk gebruikte wegen.