Alle planten die we als voedingsgewassen gebruiken, zijn uit het wild afkomstig en naar onze smaak en voorkeuren veredeld.
Een van de meest gebruikte plantensoorten is de ui.
In het wild bestaan nog veel andere uiensoorten. Allemaal met de karakteristieke smaak en geur van een zwavelhoudende vluchtige stof die in ons traanvocht omgezet wordt in zwavelzuur.
Maar elke soort voegt daar weer zijn eigen elementen aan toe. Zo werkt het altijd in de natuur: als een soort een nuttige aanpassing doormaakt (in dit geval onappetijtelijk worden voor insectenvraat) ontwikkelen zich variëteiten en soorten voor allerlei specifieke omstandigheden: een ui voor de bosrand, voor het bos, op de velden, een moerasvorm, etc.
Alleen in De Heimanshof hebben we minstens 8 soorten staan: armbloemig look, daslook, driekantig look, slangenlook, bieslook, berglook, moeslook en kraailook.
Bijzonder
Kraailook staat vooral in (blauw)graslanden.
Het vormt zoals alle uien een (zeer klein) bolletje. Het ronde blad van de kraailook (foto) is blauwgroen en vezeliger dan de andere soorten.
Hoe algemeen kraailook wel is, is vooral in deze tijd van het jaar te zien. Op de ca. 300 m2 weidegebied van de heemtuin staan er miljoenen. Dat ze nu zo goed te zien zijn, komt door een andere uieneigenschap: de meeste plantensoorten en ook grassen gedijen pas bij temperaturen boven de 10 graden, maar uien (mede dankzij de reservestoffen in hun bolletje) groeien de hele winter door zolang de temperatuur maar boven 0-5 graden is.
Zo kleuren al onze voedselarme graslanden blauwgroen mede door deze kraailookbladen. Kraailook bloeit van juni-augustus. Omdat ze vanaf mei geduchte concurrentie ondervinden van grassen en andere soorten komen er maar een paar honderd tot 1000 in de tuin tot bloei. Zo zijn uiensoorten ideale gewassen in een groentetuin: je plant ze in september en ze groeien de hele winter door.
Waar
Kraailook staat vooral in bermen, maar gedijt ook in bossen in heel Europa en een deel van Amerika.