Na de lindesoorten in polder is het nu de beurt aan de eiken. In onze polder heb ik tot dusver 7 soorten gevonden. Graag laat ik u in de komende weken weten waar ze staan en wat er voor bijzonderheden aan te ontdekken zijn. Over eiken is een heel boek te schrijven. Ik ga dat proberen in 4 afleveringen samen te persen.
De meest algemene inheemse eikensoort is de zomereik. Deze boom kan een hoge ouderdom bereiken. De stam gaat gauw over in krachtige, maar kromme takken waardoor zich de kroon onregelmatig ontwikkelt en lichtdoorlatend is. De naam zomereik wijst erop dat de boom slechts in de zomer bladeren draagt in tegenstelling tot de wintereik. De bladeren ontluiken in de eerste helft van mei, hebben ronde lobben en korte stelen. Zomereiken zijn door de mens bevoordeeld boven wintereiken omdat deze soort meer eikels produceert (de ‘mast’). Op deze mast werden de varkens vroeger vetgemest in de herfst.
Ook de wintereik is inheems. Ik heb maar 2 exemplaren gevonden in de polder: in het Wandelbos Hoofddorp en langs de Bennebroekerdijk. Het herfstblad van deze boom blijft gedurende de hele winter aan de takken, net als bij sommige beuken. De bladeren zijn glanzend en leerachtig, vrij regelmatig van vorm en hebben een lange steel. Ook deze soort kan zeer oud worden.
Een uitheemse soort die het erg goed doet, is de Turkse of Moseik (bv in het centrale parkje in Vijfhuizen of langs de Wieger Bruinlaan in Hoofddorp) Deze eik kan 35 m hoog worden. De bladeren zijn 10- 15 cm lang, glanzend groen aan de bovenkant en met kleine rechthoekige lobben. De rijping van de kleine vruchten vindt pas in het 2e jaar na bevruchting van de bloemen plaats. Ze zijn voor de helft omgeven door een vruchtbeker met draadachtige, lange schubben. Aan deze draadachtige schubben dankt de soort zijn naam van moseik. Dit ‘mos’ lijkt als een eskimomuts op de eikel te zitten. De schors is grijsbruin tot zwart en diep gekloofd. Hij groeit vooral in Zuidoost-Europa en West-Azië.