Bloemen geven een mengsel aan geuren af om bestuivers aan te trekken.
Bij sommige wolfsmelksoorten (heksenmelk en cypreswolfsmelk) kan
deze honinggeur zo sterk zijn dat we deze ook als mensen op 10- 20 m
afstand kunnen ruiken. Insecten ruiken deze geuren al van veel grotere
afstanden. Wanneer een bestuiving uitblijft (bijv. in een regenperiode)
wordt de geur en soms ook het aanbod aan nectar verhoogd om hommels
aan te trekken. Sommige bloemen hebben helemaal geen nectar, zoals de
moerasspirea. Andere bloemen geven op heel verschillende tijden pollen
en nectar af. B.v de cichorei. Vanaf 8 -10 uur is alleen stuifmeel
beschikbaar en van 10-12 uur is er alleen nectar beschikbaar. De bloem is
wel tot 13 uur open, maar de hommel kan niets meer vinden. In
trosachtige bloeiwijzen is in de eerste bloem alleen stuifmeel beschikbaar
en in de latere bloemen pas nectar. Daarom begint een hommel in
vingerhoedskruid eerst beneden met nectar verzamelen en werkt zich dan
naar boven naar het stuifmeel. Enkele hommelsoorten zijn in hun
kleurpatroon niet constant. Bij de aardhommel komen individuen en hele
populaties voor waar het gele band op het borststuk nagenoeg ontbreekt.
Verder kan ook nog het gele band op de achterlijf verdwijnen en alleen
een witte haar pluk aan het achterlijf overblijven, de vorm ’nigra’. Dit jaar
is in De Heimanshof een nest met werksters van deze zwarte vorm. Van
de veldhommel was enkele jaren geleden de Arnolduspark zelfs een
individu dat m.u.v. enkele haren op borststuk helemaal geen haren had en
die nauwelijks als hommel te herkennen was. Bij de akkerhommel komen
2 ondersoorten voor, een donkere vorm en een lichte vorm. Op de
illustratie zijn deze vormen samen afgebeeld. Dan kan bij beide
ondersoorten nog een variëteit voor, die op het borststuk een zwarte
driehoekige figuur heeft. Beide ondersoorten en ook deze zeer schaarse
variëteit ’tricuspis’ komen in de Haarlemmermeer voor.