Vervolg van vorige week. Veel aandacht voor bijen in dit jaar van de bij.
De koningin bevrucht de eieren met zaad van het mannetje waarmee ze
gepaard heeft en dat ze de hele winter in haar lichaam heeft bewaard. Ze
broedt de eerste 5-15 eitjes deels zelf uit. Door met haar borstspieren te
trillen, houdt ze de temperatuur op peil. Elke larve spint zijn eigen cocon.
Na 2-3 weken komen ze uit. Larven die meer voedsel krijgen groeien niet
uit tot werksters maar tot volwassen koninginnen, ze krijgen dus geen
beter of ander voedsel. De jonge koninginnen komen na 30 dagen uit hun
pop en blijven dan nog 5 dagen in het nest om hun vetlichaam te vormen,
dat ze nodig hebben voor de winterslaap. O.i.v de nieuwe koninginnen
gaan de werksters ook eitjes leggen en dit levert strijd op. De koningin
rooft de eitjes van de werksters en de werksters roven haar eitjes weer.
Dit is het begin van het einde van de kolonie. Hommelkolonies zijn niet
allemaal even groot: Het aantal werkster is bij de aardhommel: 300-600;
de akkerhommel: 60-200; de boomhommel (foto) 80-400; de
steenhommel: 100-300; de veldhommel: 100-400 en de weidehommel:
50-120;
Bijzonder
Een hommel heeft een groot lichaam en erg kleine vleugeltjes. Met de
wetten van de aerodynamica kon men lang niet verklaren dat een
hommel kan vliegen. Het bleek dat hommels een trucje hebben waardoor
ze toch kunnen opstijgen. Door de op- en neergaande beweging van de
vleugels ontstaan luchtwervelingen die zorgen voor een extra opwaartse
kracht. Hommels halen dus extra energie uit de manier waarop de
vleugels bewegen en dit fenomeen wordt diepgaand bestudeerd.
Mannetjeshommels hebben geen angel en geen stuifmeelkorfjes. Bij de
werksters is de legbuis omgevormd tot een angel. Omdat alleen de
vrouwtjes een angel hebben kunnen alleen de werksters en de
koninginnen steken. De angel kan bij vrouwtjes echter niet meer als
eilegapparaat worden gebruikt; de eitjes verlaten het lichaam via een
andere opening. Volgende week meer.