De Europese karper kan tot 120 cm lang worden. De karper is herkenbaar aan zijn 4 baarddraden en de lange rugvin met zeer sterke eerste
vinstralen. In de natuur kan hij 30-40 jaar worden. De karper houdt i.t.t.
de brasem, die bij 12 graden paait, van warm water en paait in water van
meer dan 20 graden. Er bestaan soorten en variëteiten, die het best aan
het schubbenpatroon af te lezen zijn: De schubkarper en wilde karper zijn
normaal beschubd, de spiegelkarper heeft enkele abnormaal gevormde
grote schubben, de rijenkarper een rij van zulke schubben horizontaal
over de flank, de lederkarper heeft maar een paar schubben en de huid is
erg dik waardoor ze leerachtig aanvoelt. In de Zaanstreek en de kop van
Noord-Holland leeft een wilde karpersoort, de boerenkarper. Deze heeft
visvlees dat over het hele lichaam roodgekleurd is. Daardoor hebben ze
een groter uithoudingsvermogen en doordat het lichaam meer in balans is
zijn ze ook beweeglijker en daardoor moeilijker te vangen dan gekweekte
soorten. De naam schubkarper wordt gereserveerd voor gekweekte
exemplaren, die hoger en breder gebouwd zijn. De kroeskarper heeft geen
baarddraden, een wat hoog en gedrongen postuur en wordt meestal niet
zo groot. Ook verwilderde goudvissen komen voor. De meest bekende
´chinese karpers´ zijn de graskarper, de grootkopkarper en de zilverkarper.
De Chinese karpers planten zich hier niet voort, omdat ze voor hun
voortplanting stromend water van meer dan 25 ·C nodig hebben.
De karper is net als de brasem een vis die de bodem omwoelt. Dit heet
azen. In tegenstelling tot de brasem aast karper ook in de ondiepe sterk
begroeide gedeeltes van het water en dicht tegen de oever.
Door deze manier van azen worden komen fosfaten uit de bodem weer in
het water. Bij een voedselrijke bodem en een flinke populatie karpers leidt
dit tot groei van algen. Samen met de omgewoelde bodemdeeltjes leidt
dit tot het troebel worden van het water en tot afname van de
plantengroei.