Wie dezer dagen langs een sloot, vaart of kanaal met oevervegetatie wandelt, kan het bijna niet missen: op vele plaatsen zijn grote vissen (50-
70 cm) aan het plonzen dat het een lieve lust is. Dat is een teken dat het
water al weer opgewarmd is tot een graad of 12. En bij die temperatuur
krijgen brasems het op hun heupen om te paaien. Dat doen ze op zeer
ondiepe plekken tussen oevervegetatie. De mannetjes verdedigen kleine
territoria, waar ze andere mannetjes uit verjagen. Vrouwtjes produceren
90.000 tot 300.000 kleverige eitjes, die op plantenmateriaal worden
afgezet. De brasem is een scholenvis, zelfs de hele grote exemplaren
komen nog in kleine groepjes voor. Op gunstige plaatsen graven de
brasems samen in de modder, waar ze eetbare bodemdiertjes uitfilteren.
Modder en plantendelen worden weer uitgespuugd.
Bijzonder
De brasem heeft een woord aan de Nederlandse taal toegevoegd:
verbraseming. Dat is een proces waarbij oppervlaktewater vertroebeld
raakt. In helder water begint dit vaak door het wegvallen (of vangen) van
jagers zoals de snoek. Hierdoor treedt een enorm geboorte-overschot van
voornal jonge brasems op. Deze jonge brasems (tot 45 cm) eten eerst het
dierlijk plankton op, dat zich met plantaardig plankton pleegt te voeden.
Dat levert de eerste vertroebeling op. Grotere brasems moeten daarna
overschakelen op bodemvoedsel (muggenlarven), dat niet in voldoende
hoeveelheid aanwezig is. Daardoor woelen zij op zoek naar voedsel extra
veel bodemmateriaal op. Hierdoor neemt de vertroebeling nog meer toe.
In wateren met deze structurele vertroebeling gedijen de meeste ander
soorten vis slecht en krijgt de brasem een soort monopolie. Terugdringen
van verbraseming lukt soms door het terugdringen van voedselrijkdom
van water en het introduceren van waterplanten en driehoeksmossels (die
veel water filteren).
Waar
Brasem is een van de algemeenste zoetwatervissen van Nederland. Ze
komen veel voor in kleine en grote rivieren, polderwater, zandafgravingen
en kanalen.