Juist met sneeuw valt het op dat het onder de grond soms een drukke
bedoening is. Overal verschijnen molshopen door de sneeuwlaag.
Dat doet de mol met zijn grote graafpoten. De mol maakt oppervlakkige
jaaggangen of mollenritten en diepe gangen tot wel 120 cm. Hij heeft
kleine 1 mm grote oogjes, maar is niet blind. Zijn belangrijkste zintuig is
zijn neus met daarop ook gevoelige snorharen. De mol leeft alleen,
behalve in de paartijd (februari-april). Dan verlaten mannetjes hun
territorium en graven totdat ze een vrouwtje hebben gevonden. Omdat
nesten diep liggen, is deze periode te herkennen aan molshopen die een
stuk groter zijn. In mei of juni worden de jongen geboren. Na 2 maanden
verlaten ze het nest om een eigen territorium te zoeken. Hierbij wordt
vaak hevig gevochten. De mol wordt gemiddeld 3 jaar oud, maar kan 7
jaar halen. Regenwormen zijn het belangrijkste voedsel. Daarnaast eet hij
bijna alle dieren die hij in zijn gangen aantreft, zoals engerlingen, maden
en andere insectenlarven. De mol (1 ons)moet per dag 40-50 gram
voedsel binnenkrijgen. In de herfst en winter legt hij voedselvoorraden
aan. Daarvoor bijt hij de kop van regenwormen af, zodat ze verlamd
raken. De mol is ook een goede zwemmer. Hij is zowel overdag als ´s
nachts actief in een ritme van 4 uur op en 4 uur af.
Bijzonder
De mol heeft een korte zwartfluwelen vacht waarmee hij, dankzij een
speciale plaatsing van de haren, even gemakkelijk voor- als achteruit door
de gangen kan bewegen. Om deze bijzondere vacht wordt er ook jacht op
de mol gemaakt. Sinds 2005 is de mol niet langer een beschermde
diersoort.
Waar
De mol komt overal voor waar de grond geschikt is om in te graven (dus
niet te zandig, te vochtig of te stenig) en waar zich voldoende
regenwormen in bevinden (dus niet te zuur). Hij komt vooral voor in
loofwouden en graslanden en tot 2000 meter hoogte. De Europese mol
komt voor in bijna geheel Europa, tot in West-Siberië, behalve in het
uiterste zuiden en noorden en in Ierland en IJsland.