Een week geleden is het weer volop begonnen: het ijle ‘tsieie’ geluid in de nacht en
ook wel overdag. Dat betekent dat de koperwieken uit Scandinavië, Noord-Rusland
en IJsland weer bij miljoenen door ons land trekken, omdat het daar te koud aan het
worden is. Koperwieken zijn lijsterachtigen die op zanglijsters lijken. Ze zijn daarvan
te onderscheiden door duidelijke witte strepen onder en boven hun oog en de grote
koperkleurige vlek in hun vleugeloksel, die soms ook te zien is als ze hun vleugels
opgevouwen hebben (zie foto). Vandaar hun naam. De vlucht van koperwieken is
krachtig en rechttoe rechtaan en lijkt op die van de spreeuw en totaal niet op de
vlucht van merels en zanglijsters, die echte bosvogels zijn, die het liefst in dekking
blijven. Koperwieken trekken meestal in groepen van 50- 200 individuen en doen dat
vaak in het gezelschap van kramsvogels, een andere lijsterachtige, die veel groter is
en geen bescheiden ‘tsieie’ geluid maakt maar een veel ‘zelfbewuster’ ‘tjak-tsjak’ laat
horen.
Bijzonder
De koperwieken hebben een speciale reden om naar en door Nederland te trekken.
Nederland staat namelijk vol met bessenstruiken: Lijsterbessen, vuurdoorns,
zuurbessen, duindoorns, meidoorns en ga zo maar door. Deze bessen vormen een
groot deel van het wintervoedsel voor deze vogels. Verder vullen zij hun dieet aan
met wormen en slakken en andere kleine dieren uit gazons en weilanden.
Waar
De koperwiek zien we in Nederland alleen in de winter. In Noord-Europa is de
Koperwiek een talrijke broedvogel van naaldbossen en berkenbossen. De populatie
van Noord-Europa wordt geschat op 30-40 miljoen exemplaren. Dit aantal kent grote
variaties door vooral strenge winters of in jaren met een nat voorjaar en daardoor een
slecht broedresultaat. In de winter trekken ze, meestal ′s nachts, naar het
zuidwesten. Veel koperwieken blijven in Nederland overwinteren. Alleen als de winter
te koud wordt, verlaten ze ons land weer en trekken verder naar het zuiden, of
verplaatsen ze zich naar de stad, waar het warmer is.